mei 2011 - Leven in een stad van karton

In een sporthal in het verwoeste Onagawa in Japan, zitten overlevenden van de tsunami, al maanden op elkaars lip. Met grote waardigheid dragen ze hun lot. Verdriet wordt weggestopt, uit angst anderen lastig te vallen.

In de centrale hal van het opvangcentrum in Onagawa staat een lange tafel waarop foto’s liggen te drogen, de hoeken omgekruld. Ruim twee maanden na de tsunami, die het hele dorp verwoestte en vrijwel alle inwoners dakloos maakte, worden er nog dagelijks persoonlijke bezittingen gevonden in de puinhopen. Ze worden behandeld alsof het kunstschatten zijn, want bijna alles is verloren gegaan.
Er staan ook tafels met telefoons en computers, waarop kinderen spelletjes spelen. Hier mogen ze lawaai maken en stoeien. Boven moeten ze zich gedragen. Want daar, in de grote sporthal, is een stad van karton verrezen. Tot zover het oog reikt zie ik wandjes van gevouwen kartonnen dozen, van een meter hoog, waar achter iedere familie een eigen plek heeft gemaakt.
Er hangt een serene stilte. Veel mensen liggen te slapen, moeders zitten op de grond kleren op te vouwen of doen op gedempte toon huiswerk met hun kinderen. Hier en daar klinkt zacht gelach. En overal hangt was te drogen en staan plastic dozen met kleren en medicijnen.
Ik probeer een gesprek aan te knopen met een vrouw die haar dochtertje plaatjes laat zien, uit een kinderboek. Maar ze voelt zich zichtbaar ongemakkelijk. Ze verontschuldigt zich meteen voor de rotzooi in haar ‘huis’. Ik besluit haar verder niet lastig te vallen.
Eenmaal weer buiten ontmoet ik meneer Kikagawa die opvallen openhartig is over wat hij heeft meegemaakt. Na de aardbeving wist hij net op tijd het huis van zijn moeder te bereiken. Toen de tsunami met grote kracht kwam binnen zetten, vluchtte hij het dak op. Maar dat brak af. ‘We werden richting de zee gesleurd door de kolkende massa en ik wist we dat niet zouden overleven. Onze redding was een ander dak op een huis van beton, dat naast een berg stond. Daar zijn mijn moeder en ik opgesprongen en zo zijn we ontkomen aan de dood.’ Hij vertelt het levendig, en met een flauwe glimlach om zijn mond. Alsof hij het zelf allemaal nog steeds niet kan geloven.
Een paar dagen later vond hij in het opvangcentrum zijn zoon, vrouw en vader terug. Zijn zoon was veilig geweest op de school van Onagawa, die hoog op een heuvel ligt. Zijn vader had op tijd kunnen wegvluchten voor het water. Maar zijn vrouw heeft het maar net gered. Ze werkte in een bejaardentehuis waar het water tot twee meter hoogte was gekomen.
‘Met mijn zoon gaat het redelijk goed overdag, want er zijn hier veel kinderen om mee te spelen. Maar ’s avonds is het moeilijker, door het totale gebrek aan privacy. Jonge kinderen en bejaarden zitten elkaar natuurlijk enorm dwars in de sporthal,’ zegt Kikagawa. ‘Veel mensen zijn nog steeds erg angstig na wat ze hebben ervaren. Maar ik moet sterk zijn, voor mijn zoon.’
Naast een groot sportveld, wordt tijdelijke behuizing gemaakt van witte containers. De ruimtes per familie zijn klein maar Kikagawa kan niet wachten. Er is een probleem. ‘De huizen zullen gratis zijn maar het gas, water en elektriciteit moeten we zelf betalen. Nu heb ik nog wat spaargeld. Maar als dat straks op is, weet ik het ook even niet meer.’ Bovendien moet er worden geloot onder de slachtoffers en zal niet iedere familie kunnen verhuizen naar een wooncontainer
Aan hulpgoederen en eten is inmiddels geen gebrek meer. Militairen van de Japanse zelfverdedigingsmacht hebben een kampement opgeslagen naast de sporthal en helpen niet alleen puinruimen maar zorgen ook voor de distributie van voedsel in de hele regio.
Het grote gevaar dat op de loer ligt is niet gebrek aan verzorging maar een depressie, door de uitzichtloosheid en de verveling. Omdat het hele dorp verwoest is, evenals de nabije omgeving, ligt de economie stil. ‘Voorlopig heeft niemand werk en moeten we vooral geduld hebben,’ zegt Kikagawa. ‘Noodgedwongen, blijf ik hier dus hier de hele dag. Het is niet anders. We zullen er het beste van moeten maken.’
In de weken na de ramp lag het sportveld vol lijken, in witte zakken. Nu spelen er weer kinderen met vaders op.
Maar op een muur naast het sportveld, die uit het zicht ligt, hangen nog altijd de lijsten met gegevens over de doden. In totaal zijn hier 475 lichamen geborgen. Een aantal daarvan is nog steeds niet geïdentificeerd. Er wordt een vermoedelijke leeftijd vermeld, en wat de mensen droegen aan kleding op 11 maart. Bijna iedereen in het dorp betreurt wel een verlies. Maar over de dood, spreken ze in Onagawa voorlopig liever niet meer.